-
1 fâcheux
fâcheux [faasĵeu]1 vervelend ⇒ onaangenaam, lastig2 betreurenswaardig ⇒ sneu, jammer♦voorbeelden:c'est fâcheux • het is een kwalijke zaak= fâcheuse; adj2) vervelend -
2 il est fâcheux que
il est fâcheux que 〈+ aanvoegende wijs〉————————il est fâcheux que 〈+ aanvoegende wijs〉 -
3 déplaire
déplaire [deepler]♦voorbeelden:cela ne me déplairait pas • dat zou ik best willen1 zich niet thuis voelen ⇒ niet kunnen aarden, niet gedijen1. v1) tegenstaan, niet bevallen2) ergeren2. se déplairev -
4 trouver
trouver [troevee]1 vinden ⇒ ontdekken, ontwaren, uitdenken2 vinden ⇒ aantreffen, ondervinden, ontmoeten4 vinden ⇒ van mening zijn, oordelen5 vinden ⇒ noemen, aanwijzen♦voorbeelden:trouver à redire à qc. • ergens iets op aan te merken hebbentrouver la porte fermée • voor een gesloten deur staanje l'ai trouvé fouillant dans mon tiroir • ik heb hem betrapt toen hij mijn la doorzochtaller trouver qn., venir trouver qn. • iemand (gaan, komen) opzoeken〈 informeel〉 où avez-vous trouvé cela? • hoe komt u erbij?où peut-on vous trouver? • waar kan men u bereiken?→ plaisir〈 informeel〉 la trouver mauvaise, saumâtre • iets vervelend, zuur vinden1 zich bevinden ⇒ zijn, liggen, staan♦voorbeelden:1 se trouver court • niet verder kunnen, blijven stekense trouver laid • zich lelijk vindens'en trouver bien • zich er wel bij bevindense trouver mal • zich niet lekker voelença se trouve bien! • dat treft goed!1. v 2. se trouverv2) zich voelen3) blijken -
5 embêtant
-
6 il me déplaît que
il me déplaît que -
7 colle
colle [kol]〈v.〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 quel pot de colle! • wat een klit!colle forte • hout-, boekbinderslijm5 quelle colle! • wat vervelend!¶ faites chauffer la colle! • dat is heel geweest!f1) lijm2) strikvraag3) (het) nablijven [straf]4) (onverwacht) proefwerk, repetitie -
8 plus
plus1 [pluu]〈m.〉♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 qui peut le plus, peut le moins • komt men over de hond, dan komt men ook over de staart(tout) au plus • hoogstens————————plus2 [pluu, pluus]〈 bijwoord〉3 〈ne … plus〉niet … meer4 plus ⇒ en♦voorbeelden:plus grand • groteril y a plus • sterker nogqui plus est • bovendien, sterker nogplus … (et) moins • hoe meer … des te minderj'ai deux francs de plus que toi • ik heb twee franken meer dan jijplus de • meer (dan)raison de plus • reden te meerde plus en plus • hoe langer hoe meerde, en plus • bovendienen plus de • behalveles plus de quinze ans • de jongeren boven de vijftienplus ou moins • min of meeril ne manque plus que ça! • dat ontbrak er nog maar aan, ook dat nog!→ fou¹ce qui frappe le plus • wat het meest opvaltvenez au plus vite • kom zo snel mogelijkla situation est des plus embarrassantes • de situatie is uiterst vervelendnon plus • ook nietpas plus • evenmin, niet meer danplus de • geen … meer1. m1) (het) meeste, maximum2) plusteken2. adv1) meer2) meest(e)3) [+ne] niet...meer4) plus, en -
9 désoler
désoler [deezollee]♦voorbeelden:2 se désoler (de ce) qu' on ne puisse, peut terminer un travail • het erg jammer vinden dat men een werk niet af kan maken
См. также в других словарях:
Belgisches Niederländisch — (Belgisch Nederlands) Gesprochen in Belgien Sprecher 6,4 Millionen Linguistische Klassifikation Indogermanische Sprachen Germanische Sprachen Westgermanische Sprachen … Deutsch Wikipedia